Vorig jaar startte ik schoorvoetend een blog op een andere locatie. De weinige posts die er stonden haalde ik offline. Hier herpost ik een van de berichten, exact 365 dagen geleden geschreven:
Ooit vertelde een leraar in de middelbare school, hij had krullen en een snor, dat een groot deel van de vogels is verdwenen. Een teken van de teloorgang van onze biodiversiteit. “Je ziet enkel nog eksters en kraaien, maar amper nog mussen en andere kleine vogels,” sprak hij ons toe van achter een oude houten lessenaar. Toen ging ik nog met hem in de clinch: “Wel, ik zie toch veel mussen bij ons op het gras! En merels, lijsters …”. We agreed to disagree.
Deze winter gaf ik hem schoorvoetend gelijk telkens ik rond ons huis keek.
We wonen in een nieuwbouw, een driegevelwoning. Aan de open kant naast ons is een veld, waar voor het derde jaar op rij maïs op groeit. In de winter ligt het braak. Elke dag strijkt er dan een zwerm kauwen neer. Zwarte vogels uit de kraaienfamilie, die de middag inpalmen en pikkend met hun snavels het veld stofzuigen.
Tussen de kauwen duikt vaak een zwarte kraai op, of enkele eksters. Die eksters patrouilleren graag met twee. Ze zetten zich op de boom die achter in onze tuin staat, jagen kleinere vogels weg. Alsof onze tuin hun territorium is.
Toen kwam de lente. Ik zat op het terras. ‘s Morgens, 6u30. Net opgestaan, piekerend was ik uit bed gerold. Vaak volg ik de takenlijst die zoemt als een bijenzwerm in mijn hoofd ‘s morgens in bed. Maar niet die ochtend.
Uit koppigheid had ik me in de witte kunststof tuinstoel met het blauwe kussen gezet: laat die gedachtenstroom maar komen! Mijn autistenstoel, noem ik hem. Elke dag zet ik me er een kwartier in de zon, om te kijken, te dutten, te mediteren. Soms lees ik er, soms drink ik een kop thee.
Ik had de stoel gedraaid naar de opkomende zon. Het was fris, een dag in mei tijdens de lange droogte. Rond mijn benen had ik een televisiedekentje geslagen.
Ik zat en keek. Zat en keek.
Boven mijn hoofd zag ik een aantal zwaluwen. Ze draaiden met abrupte bewegingen in de lucht en krijsten luid. In de tuin van de buren, van ons gescheiden door het maïsveld, klonken luid kwetterende vogelstemmen die ik niet kon thuisbrengen. Twee vinken suskewietten in een boom in een aangrenzende tuin. Een koolmees landde in het krentenboompje dat op een hoek van het terras staat.
Een zwerm grasparkieten vloog over. Je zag ze amper zitten in de bomen, zo hard lijkt de tint van hun verenkleed op dat van het groene blad. De voorouders van die parkieten ontsnapten ooit uit hun kooien, of werden misschien uitgezet. Die tropische vogels, want dat zijn ze, gedijen uitstekend in ons klimaat.
Toch wat biodiversiteit, al is ze geïmporteerd. Maar de mussen zie ik niet.
Update 1 jaar later:
Onze tuin is nu aangelegd en groeit enorm. Ze is groen, weelderig, vol met bloemen, groenten, fruitbomen en bessenstruiken. De trampoline, een doorn in het oog van menig tuinaanlegger maar een topper voor de kinderen, hebben we ingericht als landschapselement. Een haagje staat errond. Omheen elke steunpaal van de trampoline groeit een klimplant: een jasmijn, een druivelaar, klimbonen, een winde met paarse bloemen (Die helaas nog maar 20 cm hoogte haalt, viel ons tegen!), een hopperank.
En … de nieuw aangelegde hagen hebben hun werk gedaan: er zijn mussen. Er. Zijn. Mussen. Ik zou urenlang naar hen kunnen kijken. Voor mijn verjaardag kreeg ik van mijn broer een vogelgids cadeau. Samen met mijn zoon leerde ik enkele soorten herkennen. De huismus is nu ook onze vriend. En nog een stuk of wat “KBV’s” — kleine bruine vogels. Die zijn erg moeilijk uit mekaar te halen. Tenzij de mussen dan.