We hebben een kat. Een kater eigenlijk. Hij heet Boris. Anderhalf jaar geleden kwam hij uit het asiel ons leven binnen.
Als kind deelden mijn broers, mijn ouders en ik een huis met katten, honden, hamsters en een konijn. Nooit allemaal tegelijk. Wat me toen niet opviel, is dat huisdieren echt wel een eigen karakter hebben.
Onze Boris is eigenwijs, schrikachtig, lijdt mijn inziens aan verlatingsangst (de klaaglijke miauwtjes waarmee hij mekeppeke kan gaan zoeken in de slaapkamer als ze gaan werken is, zijn hartverscheurend!), is speels en, volgens de taal van seksuologe Rika Ponnet, afwijzend-vermijdend gehecht.
Na enkele weken bij ons kende hij al onze routines, pas na een jaar durf ik zeggen dat het beestje zich gesetteld en aangepast heeft.
Vaak zie ik hem liggen overdag, slapend of op zijn minst rustend in een van de vele zetels, tweedehandse stoelen, pianostoel, kussens op de grond, mat … Net zoals nu trouwens, terwijl ik dit schrijf. Het is een leven waar ik me aan wil spiegelen, met keuze tussen twee standen. De aan-stand, spelen, bewegen, doen, eten. De uit-stand: zitten, liggen, niksen.
Onze lieve zoon maakte week een spreekbeurt over “De kat”. Samen met hem speurden we het internet af (de tijd van de bibliotheek uit te kammen voor de spreekbeurt lijkt wat voorbijgestreefd. Ah, we worden oud!). Zo leerde ik dat een kat twee derde van zijn of haar tijd slaapt. Dat hadden we al gemerkt. Het lijkt me vaak dat de mens niet zoveel verschilt. De maatschappij is precies wel anders ingesteld.
Onze Boris kent onze gewoontes en zet ze soms naar zijn hand. Dan is hij een echte Oedipus. Net als dat personage uit de Griekse tragedie van Sophokles, die zijn vader vermoordde en trouwde met zijn moeder, is enige nijd naar het baasje en bijzonder liefde voor het vrouwtje moeilijk te ontkennen.
’s Avonds, rond 22u, begint hij te cirkelen op de overloop op onze eerste verdieping, onderaan de trap naar de zolder, alwaar onze slaapkamer zich bevindt. Dan duwt hij zijn rug tegen de lage muur naast de trap, zijn staart recht in de lucht. Wanneer je dan voorbijloopt maar nog niet naar boven gaat het bed in zoals hij verlangt, klauwt hij in je benen. Hij lijkt wel te willen zeggen zeggen: doe eens wat ik nu wil! Als mekeppeke eerst in bed ligt en ik kom knikkebollend uit de zetel wat later naar boven, dan ligt hij daar reeds. Als een koning, keizer, admiraal, op zijn zijde, kijkt de kater me ijzig koud aan: “Wat kom jij hier doen,” zeggen zijn ogen. Met mijn laatste restje energie van de dag probeer ik dan in bed te gaan liggen. Ik neem de deken vast; hij beweegt niet. Ik trek mijn hoofdkussen naar me toe; hij blaast in mijn richting en legt zich weer tegen mekeppeke aan. Ik kom in bed liggen; hij beweegt nog steeds niet. Ik leg de dekens goed op mijn benen en dan … spurt hij plots weg, de kamer uit. Boos, verongelijkt. De plannen van onze Oedi-poes weer een avond gedwarsboomd.